Sølvi glimlachte. Wat was hij toch een ongelooflijk pedante kwast. Ze mocht dat wel. ‘Ik probeer de hele tijd de cruisecontrol in te stellen, maar dan komt de voorruit steeds onder de spetters.’
‘Vertel me over je tatoeage,’ zei Harvath. ‘Dat Rousseaucitaat.’
‘Sartre.’
‘Oké, Sartre. Wat betekent het?’
‘Gaat je niks aan,’ antwoordde ze.
‘Interessant. Staat dat er in het oorspronkelijke Frans, of heb je het in het Noors laten vertalen?’
‘Alsof dat voor jou iets uitmaakt.’
‘Hoe bedoel je? Dat ik het onderscheid tussen het Frans en het Noors niet zie?’
‘We hebben in mijn land een grapje,’ begon ze, terwijl ze haar lachen weer inhield.
‘Ik ben reuzebenieuwd. Vertel op.’
‘Hoe noem je iemand die drie talen spreekt?’
‘Drietalig,’ antwoordde Harvath.
‘Heel goed. ‘En iemand die twee talen spreekt?’
‘Tweetalig.’
‘En iemand die maar één taal spreekt?’
‘Ik geef het op.’
Terwijl er een brede grijns op haar gezicht verscheen, zei ze: ‘Amerikaan.’
Het was een goede grap. Niet dat die helemaal klopte, maar toch een goede grap.
‘Du er søt,’ antwoordde hij, in zijn beperkte Noors, ‘men du skal ikke skue hunden på hårene.Je bent een schatje, maar je moet nooit op de eerste indruk afgaan.’
‘Nou, nou, meneer spreekt een woordje Noors. Wat kun je nog meer zeggen?’
Hij kende maar een handvol woorden en zinnen. Sommige ervan waren absoluut nutteloos.
‘Å stå med skjegget I postkassa,’ antwoordde hij. De ruwe vertaling daarvan luidde ‘met je baard in de brievenbus staan’. Daarmee werd meestal naar een stomme situatie verwezen waarin je jezelf had gebracht.
‘Å stå med skjegget I postkassa?’ herhaalde ze lachend. ‘Niet slecht. Het doet me plezier dat tenminste éénsas-stewardess je iets heeft geleerd.’
Harvath keek haar aan.
Ze wierp hem met een glinstering in haar ogen een blik toe, voordat ze haar aandacht weer op de weg richtte. Carl mag Reed dan wel over mijn tatoeage hebben verteld,’ antwoordde ze, ‘maar je moet weten dat Reed ook wat persoonlijke dingen over jou aan Carl heeft verteld. Dat herinnert me aan iets: waar komt die roepnaam Norseman vandaan?’
Touché, dacht Harvath. Ze wist precies waar die vandaan kwam. ‘Waarom denk je dat ze ons nooit aan elkaar hebben voorgesteld?’
Dat was een goede vraag, maar tegelijk een vraag waarop ze niet echt een antwoord wist. ‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Carl was nogal beschermend en hechtte eraan alles te compartimenteren.’
Zou kunnen, dacht Harvath. Maar hij raakt er steeds meer van overtuigd dat het misschien iets anders was geweest.
Misschien kenden hun mentoren hun beschermelingen maar al te goed. Misschien wisten ze dat als ze eenmaal aan elkaar waren voorgesteld, ze niet meer van elkaar losgewrikt konden worden.
De rest van de rit naar Siauliai kletsten ze nog wat, waarbij ze elkaar een hoop vragen stelden, maar ze probeerden te vermijden al te diep te gaan of te persoonlijk te worden. Ze wilden meer van elkaar weten, maar wisten intuïtief dat de ander diep vanbinnen pijn leed, en daarom bleven ze voorzichtig.