Page 8 of Near Dark

Zodra hij naar voren stapte om toe te slaan, draaide Harvath weg uit zijn aanvalslijn en trof de rechterknie van zijn tegenstander met een volgende zijwaartse trap.

Terwijl de reus op de grond viel, beukte Harvath hem met een enorme uppercut op zijn gezicht, zodat de aanvaller met zijn hoofd naar achteren knalde en hij bewusteloos op de grond kwakte. Het gevecht was voorbij.

Althans, dat dacht Harvath.

Een van de belangrijkste regels in een straatgevecht was om altijd alert te zijn op andere aanvallers. Dat je ze niet kon zien, betekende nog niet dat ze er niet waren: vrienden van de vechtersbazen die maar al te graag te hulp schoten of zelfs sadistische toeschouwers die een laffe klap hoopten uit te delen zodra je even niet oplette.

Meestal hield Harvath zijn omgeving goed in de gaten. Hij wist dat hij op dergelijke aanvallen voorbereid moest zijn. Maar ditmaal had hij dat verzuimd.

Misschien kwam het door de whiskey. Of door het zweet dat in zijn ogen prikte. Of misschien was hij gewoon minder alert.

Hoe dan ook, toen er een gedaante uit het duister opdook die een pistool met geluiddemper op hem richtte, wist hij dat zijn einde nabij was.

4

Harvath had geen idee wie hem kwam vermoorden. Hij had in de loop van zijn carrière zoveel vijanden gemaakt dat het iedereen of elke organisatie kon zijn, of gewoon een willekeurige klootzak.

Intussen was hij zo vaak aan de dood ontsnapt dat het moeilijk te geloven viel dat die hem uiteindelijk toch te pakken zou krijgen. Hij hoopte alleen dat het niet lang zou duren. En dat, als er een hemel aan gene zijde was, Lara daar op hem zou wachten. Hij rechtte zijn rug, draaide zich om en keek zijn moordenaar recht aan.

De man die het pistool in zijn hand hield, was ongeveer een meter vijfenzeventig, dus ze keken elkaar in principe recht in de ogen. Hij was slank, maar gespierd, en had bruin haar, bruine ogen en een bleke huid. Zijn gelaatstrekken waren weinig specifiek en maakten niets duidelijk over zijn herkomst. Hij was als het ware volstrekt onopvallend. Zelden had Harvath zo’n spreekwoordelijke ‘grijze muis’ gezien.

Hij maakte een ijzingwekkend kalme indruk. Zijn ademhaling ging in een regelmatig ritme en zijn pistool trilde niet. Hij was duidelijk een professional en had dit soort klussen eerder opgeknapt.

In zijn ogen noch zijn gezicht was iets te zien wat op een motief leek, geen woede, geen wrok, geen hartstocht. Hij zag er niet uit als iemand die Harvath rechtstreeks onrecht had aangedaan. Nee, dit was een transactie, meedogenloos, afstandelijk en onpersoonlijk.

Harvath wilde dolgraag weten wie de man naar hem toe had gestuurd en om welke reden, maar hij zag ervan af dat te vragen. Hij was niet van plan om de moordenaar, of nog belangrijker, zijn opdrachtgever, die voldoening te geven.

Daar kwam bij dat hij de zaak zo min mogelijk wilde rekken. Als zijn leven op deze manier eindigde, wilde hij dat lichtelijk stoïcijns ondergaan. Hij kon er maar beter meteen werk van maken, dan was het tenminste gebeurd.

De moordenaar bleef aan de rand van het duister staan, op een afstandje, wat Harvath sterkte in de mening dat hij een professional was. Hij hoefde niet dichterbij te komen. Hij had Harvath zien vechten en wist natuurlijk dat het slecht met hem kon aflopen als hij dichterbij kwam. Hij kon beter op zijn plek blijven staan, het schot lossen en in het donker verdwijnen voordat iemand besefte wat er was gebeurd.

En als hij een professional was, had hij vast zijn huiswerk gedaan. Dan wist hij dat Harvath slim en ervaren genoeg was om hem niet achterna te komen.

Het was een sluwe actie geweest om hem met die twee mannetjesputters naar buiten te lokken. Ze waren vast betaald om hem halfdood te slaan en te verdwijnen voordat de politie arriveerde. Maar die vechtersbazen wisten vast niet dat de schutter na hun aftocht ineens zou opduiken om het karwei af te maken. Nog slimmer was dat de politie in elk geval niet op zoek ging naar een mysterieuze schutter die alleen opereerde. Gezien de getuigenverklaringen van alle aanwezigen in de bar zouden de vechtersbazen de vanzelfsprekende verdachten zijn geweest en zou de schutter onopgemerkt zijn ontkomen. Harvath had dat plan volledig in de war gestuurd.

De twee krachtpatsers waren zonder twijfel gemakkelijk vervangbaar. Of ze weer bij bewustzijn kwamen en ontsnapten voordat de politie arriveerde, was hun probleem. De moordenaar had op dit moment slechts één prioriteit: zijn doelwit uitschakelen.

In de verte waren de sirenes van hulpverleningsvoertuigen al te horen. De moordenaar had nog maar kort de tijd. Het was nu of nooit.

Alsof hij zijn gedachten kon lezen, haalde de schutter diep adem, keek langs de loop van zijn pistool en richtte.

Harvath was niet bang om te sterven. Hij keek niet weg en hield zijn ogen open. Hij hield ze zelfs strak op zijn moordenaar gericht.

De moordenaar begon langzaam de trekker over te halen en Harvath wist dat dit het moment was. Hij zette zich schrap voor het allerergste. En toen gebeurde het.

Er klonk een gedempte plop, gevolgd door stilte. Dat was alles. Hij voelde geen pijn. Hij leefde nog, geen twijfel mogelijk.

Hoe was dat mogelijk? Had de moordenaar misgeschoten? Had zijn pistool geweigerd? Een fractie van een seconde later kreeg Harvath zijn antwoord.

Uit een gaatje in het voorhoofd van de moordenaar begon bloed te druppelen.

Hij zakte ineen op de grond, en Harvath besefte dat de man door iemand anders neergeschoten was. Maar door wie?

Plotseling doken er vier mannen met pistolen met geluiddemper op uit het niets. Hun gezichten bleven verborgen achter bivakmutsen en nachtbrillen. Wat was hier verdomme aan de hand?

‘Tijd om te vertrekken,’ beval een van hen. Harvath herkende de stem meteen.

Voordat hij kon antwoorden, hadden twee van de mannen hem onder zijn armen gegrepen en trokken ze hem mee in de richting van een smalle doorgang.