‘Nou, als er geen verband was, wilden we niet dat jullie jezelf er al van overtuigd hadden dat hij de man was naar wie je op zoek was.’
‘Wacht even,’ zei ze. ‘Niet meer dan een paar uur nadat we jouw regering hebben ingelicht dat de moordenaar van Carl informatie over jou aan het verzamelen was, duikt er inderdaad een moordenaar op die het op jou heeft voorzien, en dan denk jij nog steeds dat er geen verband is?’
‘We denken dat er wel degelijk een verband is. We weten alleen niet hoe direct dat is.’
‘Voor iemand die hier een expert in zou moeten zijn, klink je allerminst overtuigend.’
Harvath besloot dat het genoeg was geweest. ‘We hebben reden om aan te nemen dat er een prijs van honderd miljoen dollar op mijn hoofd is gezet, waar een hele groep huurmoordenaars naar dingt. Wie mij het eerst neerschiet, krijgt het geld.’
Sølvi wist niet waar ze moest beginnen. ‘Honderd miljoen? Wat heb je de Russen in hemelsnaam aangedaan?’
‘Dat is een lang verhaal. Volgens mij moeten we ons nu concentreren op hoe we Landsbergis zullen aanpakken.’
‘Je hebt gelijk,’ erkende ze, en ze keek op haar telefoon, waarop te zien was dat devsd-agent inmiddels vlak in de buurt was. ‘Maar daarna zullen we dit gesprek afmaken.’
Ze deed hem in veel opzichten aan Carl denken. Ze was slim, gedreven en volkomen direct als dat nodig was. Toch bezat ze ook onderliggend gevoel voor humor en was er in een moeilijke situatie ruimte voor een glimlach of een grapje. Kortom, hij vond dat wel leuk. Sterker nog, hij vond haar wel leuk. En daar schrok hij enorm van.
31
Filip Landsbergis arriveerde alleen in een zwarte Alfa Romeo Spider, model jaren tachtig. Met opengeklapt canvasdak reed hij langzaam zijn oprit op. Hij had zijn colbert uitgetrokken en zijn aktetas lag op de stoel naast hem.
Hij pakte een afstandsbediening uit de middenconsole en opende de garagedeur, maar in plaats van naar binnen te rijden parkeerde hij op een paar meter afstand, zette de motor uit en stapte uit zijn auto. Harvath, die alles via de drone bekeek, vond dat maar niks.
Ten eerste reed alleen een dwaas, of een extreem zorgeloze chauffeur, met de kap omlaag en met een waardevol object, zoals een aktetas, op de open stoel naast zich. In de meeste oorden was dat een uitnodiging om beroofd te worden.
Ten tweede beviel het hem niet dat Landsbergis de garagedeur weliswaar had geopend, maar niet naar binnen was gereden. Dat hij zijn colbert had uitgetrokken, zat hem evenmin lekker. Hij zocht de Glock die Landsbergis bij zich zou hebben, of naar een ander wapen, maar zag er geen. Hij zag er veel te ontspannen uit, te nonchalant. Was dat met opzet? Wist hij dat Harvath binnen was en was dit een poging om hem op zijn gemak te stellen?
Misschien had hij zijn jasje uitgetrokken omdat hij op de terugreis naar huis van het warme weer genoot. Misschien maakt hij zich tussen zijn kantoor in zijn huis geen zorgen over de misdaad. En misschien had hij de auto op de oprit laten staan omdat hij hem vanavond wilde wassen. Zijn hele gedrag was zeker verklaarbaar, ook al vond Harvath het merkwaardig.
Toen Landsbergis de rand van zijn oprit begon te onderzoeken en her en der onkruid begon uit te trekken, nam Harvaths bezorgdheid verder toe. Was hij tijd aan het rekken en wachtte hij tot zijn beveiligers, die Harvath niet kon zien, positie hadden ingenomen? Of was Harvath gewoon te geagiteerd, net als met die oude dame bij Luksa in de straat?
‘Voor zover ik kan zien is hij alleen,’ zei Sølvi, terwijl ze naar de dronebeelden keek, ‘tenzij hij iemand in zijn kofferbak heeft gestopt.’
‘En lijkt geen enkele haast te hebben om naar binnen te gaan.’
‘Het is toch heerlijk buiten? Waarom zou hij ook?’
‘Het bevalt me niks,’ antwoordde hij.
‘Maar wat wil je dan doen?’
Harvard gebaarde haar hem te volgen en liep de eetkamer in. ‘We gaan via de zijdeur naar buiten. Ik loop rond de voorkant en loop op de oprit recht op hem af. Jij gaat via de achterkant en geeft me dekking. Hou je ogen op zijn auto gericht. Als het verkeerd loopt, val je hem van opzij aan.’
Sølvi knikte en sloeg rechts af zodra ze naar buiten stapte. Harvath liep naar links en belde ondertussen met Nicholas.
‘Landsbergis is terug,’ zei hij, zodra de kleine man opnam. ‘Jij moet me doorgeven wat je ziet. We zijn naar buiten gegaan om hem aan te spreken. Ik ga via de voorkant en Carls protegee via de achterkant. Ik heb een oortje in en laat de verbinding open. Als je iets ziet, moet je het zeggen.’
‘Oké,’ antwoordde Nicholas. ‘Begrepen.’
Met zijn P226 achter zijn broeksband en zijn versleutelde telefoon weer in zijn achterzak stapte Harvath van achter de hoek van het huis naar buiten en liep hij langzaam over het gazon aan de voorzijde verder.
Hij keek rond of hij bedreigingen zag, maar er viel hem niets op. Zodra Landsbergis hem in het vizier kreeg, keek Harvath hem aan, en met zijn blik op hem gericht kwam hij naar hem toe.
Devsd-agent was begin veertig, lang en had blond haar. ‘Jij?’ zei hij, verrast om Harvath te zien. ‘Wat doe jij hier?’
‘Ik praat liever binnen verder,’ zei Harvath.
‘Is alles goed? Wat is er aan de hand?’