Toen hij de woonkamer binnenkwam, had de vrachtwagenchauffeur zijn kruk al opgepakt en probeerde hij van de bank op te staan.
Hij droeg een vlekkerig shirt zonder mouwen en een bruine cargobroek. Zijn linkerknie zat in een brace, zijn rechterhand in het gips. Zijn haar plakte op zijn hoofd en hij leek zich een tijdje niet geschoren te hebben. Waarschijnlijk deed het flink pijn als hij zich bewoog.
Harvath zei tegen hem dat hij weer moest gaan zitten, en de man gehoorzaamde.
Behalve de tv-afstandsbediening, een paar tijdschriften en twee lege flessen bier stond er een bord met een half opgegeten maaltijd op de salontafel, met daarnaast diverse flesjes medicijnen. Hoewel alle ramen openstonden, rook het huis naar gebakken vis.
‘Wat kom jij hier in godsnaam doen?’ riep Luksa uit.
‘Ik hoorde dat je een auto-ongeluk hebt gehad. Ik wilde weten of alles goed met je gaat.’
‘Met mij gaat het best. Vertrek nou maar weer. Op dezelfde manier als je bent binnengekomen.’
Harvath glimlachte. Deze man was nog even nors als bij hun operatie in Kaliningrad.
Maar er was nog iets anders. Toen hij Harvath eenmaal had herkend, had hij hem geen moment recht meer aangekeken. Eerst dacht hij dat het door een schuldgevoel kwam, maar even later besefte hij dat het nog intenser was, namelijk schaamte.
Harvath keek hem aandachtig aan en zweeg een paar momenten, waardoor de man zich nog slechter op zijn gemak voelde. ‘Wil je me vertellen wat er echt gebeurd is?’ vroeg hij uiteindelijk.
‘Zoals je al zei, een auto-ongeluk.’
De dokter had gelijk gehad. Luksa loog. Harvath wist het zeker. Zoals elke goede smokkelaar was hij er bedreven in om zijn leugens te verbergen, maar hij was niet perfect, althans niet wanneer hij die voor Harvath moest verbergen.
Een heel licht trillinkje bij zijn slaap, hoe subtiel ook, verried hem.
‘Antanas,’ zei Harvath, de man bij zijn voornaam noemend om hem nog onzekerder te maken, ‘je weet best wel wie ik ben, of je weet in elk geval wel waar ik mijn brood mee verdien. Je weet dus ook dat ik niet hierheen ben gekomen om voorgelogen te worden. Dus om ons allebei een hoop tijd te besparen, zal ik je een keuze bieden. Of je vertelt me de waarheid, of ik sleep je vrouw bij de haren deze kamer in en laat haar voor jouw leugens boeten. Wat zal het zijn?’
De vrachtwagenchauffeur keek hem woedend aan. Dat zijn vrouw hierin betrokken werd, ging alle perken te buiten. ‘Ik had nooit gedacht dat Amerikanen zo’n smerig spelletje speelden.’
Harvath glimlachte weer, maar zonder enige vrolijkheid. ‘Je hebt geen idee hoe smerig.’
Hij wachtte tot Luksa iets zou zeggen, en toen hij zweeg, vroeg hij: ‘Wie heeft jou dit aangedaan? En voor de goede orde, voordat je antwoordt en ik je vrouw moet gaan halen: niemand gelooft dat je een auto-ongeluk hebt gehad. Ik durf te wedden dat zelfs je vrouw het niet gelooft. Vertel me nu wat er is gebeurd.’
De vrachtwagenchauffeur slaakte een diepe zucht en zakte stijfjes weg in de kussens op de bank. Hij richtte zijn blik op het plafond. Het vuur in hem was gedoofd. Dat hij zou moeten toezien hoe zijn vrouw pijn gedaan werd, was uitgesloten. Zelfs de dreiging was al te veel.
‘Een paar weken geleden kwam er een stel mannen langs.’
‘Wat voor mannen?’
‘Grote mannen,’ zei Luksa. ‘Russen.’
‘Zijn ze hiernaartoe gekomen? Hier bij jou thuis?’
De vrachtwagenchauffeur knikte.
‘Wat wilden ze?’
‘Jou.’
Het antwoord luidde precies zoals Harvath had gevreesd. De Russische inlichtingendienst had zijn opdracht in Kaliningrad, in ieder geval gedeeltelijk, gereconstrueerd door zijn stappen in omgekeerde volgorde na te gaan.
‘Wat heb je ze verteld?’ vroeg hij.
‘Eerst niets,’ zei de vrachtwagenchauffeur. ‘Maar toen begonnen ze me te slaan. Twee van hen hielden me vast, de twee grootste, terwijl een derde man met een kaalgeschoren hoofd en een volle rode baard me met zijn vuisten bewerkte. Toch zei ik niets. Toen brak hij mijn hand, en vervolgens mijn knie.’
Hoewel zijn blik onbewogen bleef, voelde Harvath zich vreselijk. Door zijn toedoen hadden zoveel mensen pijn geleden en waren zoveel mensen gestorven. Met een blik op Luksa zei hij het enige wat hij kon zeggen: ‘Het spijt me zeer dat dat jou is overkomen.’
De Litouwer raakte steeds meer gespannen. ‘Waar je spijt van zou moeten hebben, is dat je met je bedreigingen naar mijn huis bent gekomen en niet alleen mij, maar ook mijn vrouw geen enkel respect hebt getoond.’