Ergens in de gang klonk rumoer, er gebeurde daar iets. ‘Ze zijn er,’ zei hij tegen zichzelf, en hij opende zijn ogen weer.
Hij stond op en bereidde zich op de binnenkomst van zijn gasten voor. Het zou een ongemakkelijke reünie worden.
David Proctor was de belichaming van het marineadagium ‘maximale efficiency, minimale ballast’. Hij had zijn beveiligingsescorte buiten gelaten. Ze kwamen niet eens binnen om een controle uit te voeren. Hij had geen assistenten, geen gevolg. Hij was alleen, precies zoals de president had gevraagd, met uitzondering van Monika Jasinski. Kolonel Mitchell leidde hen de vergaderzaal binnen.
Ze hadden niet te horen gekregen wie ze zouden aantreffen. Het enige waarvan ze op de hoogte waren gesteld, was dat het verband hield met de problemen rond recente terreuraanslagen tegenNAVO-diplomaten.
Hun gezichten verrieden meteen dat ze hem herkenden. Harvath stak zijn hand uit en stelde zich voor voordat iemand zijn identiteit kon verraden. ‘Admiraal Proctor, mijn naam is Donovan Brenner. Dank u zeer dat u mij wilde ontmoeten.’
Harvath schudde hem de hand, wendde zich vervolgens tot Jasinski en herhaalde zijn verwelkoming.
De basiscommandant legde uit waar alles was en verzekerde zich ervan dat zijn gasten wisten hoe ze via de telefoon in de vergaderruimte met hem persoonlijk contact konden leggen als ze iets nodig hadden. Toen hij eenmaal was vertrokken en de deur achter zich had dichtgedaan, kwamen de vragen. Jasinski nam als eerste het woord.
‘Donovan Brenner? Gebruik je datnavo-alias Stephen Hall niet meer?’
‘Niet tijdens deze opdracht. Het ontwikkelde zich allemaal heel snel. Alles moest gloednieuw zijn.’
‘Opdracht?’ zei Proctor, het woord langzaam uitsprekend. ‘Vanwaar al die uitvluchten? Wat is er aan de hand, Scot?’
Tot dusverre was hij tevreden over de reacties van zijn beide gasten. Proctor en Jasinski waren verrast geweest om hem te zien. De verrassing was in blijdschap overgegaan, maar daarna al snel in bezorgdheid. Hij had al besloten om er niet om heen te draaien en het nieuws te melden zodra hij hun positie goed had kunnen inschatten.
‘Carl Pedersen is vermoord.’
‘Wat?’ riep Jasinski geschokt uit. ‘Wanneer?’
‘Een week geleden, misschien langer. Hij werd gevonden in zijn weekendhuis buiten Oslo.’
‘Wie heeft hem vermoord?’ vroeg Proctor, die zijn kalmte beter wist te bewaren, maar toch ook overdonderd was.
‘Neem allebei koffie, dan gaan we zitten.’
In doodse stilte vulden ze hun mokken. Harvath had zich niet vergist. Dit was een ongemakkelijke reünie.
Iemand moest de pleister lostrekken. Admiraal Proctor besloot dat hij dat moest zijn.
‘Scot,’ zei hij, ‘wat je hebt meegemaakt is verschrikkelijk. We willen je laten weten dat we intens met je meeleven.’
Jasinski knikte. ‘Als we iets voor je kunnen doen, hoef je het maar te zeggen.’
‘Bedankt,’ antwoordde Harvath.
Hij voelde hoe hem de adem werd benomen, als water dat vlak voor een tsunami van het strand wordt weggezogen. De angst nam bezit van hem en hij moest die zien te beteugelen.
‘Voor mij is het momenteel het beste om er niet over te praten,’ voegde hij eraan toe.
De admiraal toonde zich met hem begaan. ‘Dat snap ik,’ zei hij. En daar bleef het bij. Er werd niet meer over gesproken.
Ze gingen bij het hoofd van de tafel zitten, ten teken dat hun onderlinge relatie prettig en stevig verankerd was.
Toen ze eenmaal zaten en gereed waren om het gesprek te vervolgen, ging Harvath verder waar hij was opgehouden.
‘Een buurman heeft hem gevonden. Hij was al enkele dagen dood, vier dagen om precies te zijn. Maar voordat hij werd vermoord, is hij gemarteld. Uiteindelijk heeft de moordenaar hem met één kogel door het hart gedood.’
‘Jezus,’ zei Proctor op fluistertoon.
Jasinski sloeg haar hand voor haar mond.
‘Er is geen fysiek bewijs gevonden,’ vervolgde Harvath. ‘De Noren hebben hun uiterste best gedaan, maar ze hebben geen enkele aanwijzing aangetroffen. Op ééntje na.’