Vanaf het moment dat ze bij deniswas begonnen, had ze zich dolgraag willen bewijzen. Ze nam graag risico’s, maar was geen roekeloze dwaas. Pedersen was ervan overtuigd dat zolang hij haar kon bijstaan om haar hartstocht in toom te houden, ze een van de beste inlichtingenagenten kon worden die Noorwegen ooit had gekend, misschien zelfs beter dan hijzelf. En, hij had gelijk gekregen.
Met wat voor soort opdrachten hij haar ook op pad stuurde, ze vond altijd een manier om succes te boeken, ook al was de klus nog zo ingewikkeld of gevaarlijk. Ja, ze had klappen gekregen. Ze was tot bloedens toe mishandeld en zat soms onder de blauwe plekken. Een paar keer had ze zelfs bijna het leven gelaten. Maar daarmee ging het werk nu eenmaal gepaard, en ze had zich er met hart en ziel in gestort, totdat ze na een intens treurig persoonlijk verlies weer haar toevlucht tot de drugs had genomen.
Tijdens haar verblijf in het buitenland had ze veel fouten gemaakt, maar de grootste was wel dat ze tijdens een hele nacht feesten met een vreselijke kerel die iets in haar drankje had gedaan in een ongure buurt in Milaan was beland. Tegen de tijd dat ze zich realiseerde wat er aan de hand was, was het te laat. Ze had geprobeerd hem van zich af te duwen, maar had er de kracht niet meer voor.
Hoewel die nacht in haar herinnering langzaam zou vervagen verdween die nooit meer helemaal. Jaren later zou die weer met geweld bij haar binnendringen.
Haar baan bij denisbracht haar genoeg uitdagingen en ze was er zeker tevreden mee, maar op één gebied overheerste een gevoel van leegte. Als haar uiterlijk een man niet intimideerde, dan waren het meestal wel de eisen die haar carrière met zich meebracht, en daarover kon ze maar heel weinig loslaten.
Maar dat was allemaal veranderd toen vrienden haar hadden voorgesteld aan Gunnar, een knappe Noorse techneut. Alles aan hem was perfect geweest, en zo had ze zich ook gevoeld als ze bij elkaar waren. Hij had gelachen om haar grapjes, was nooit jaloers of onzeker geweest over haar vele reizen naar het buitenland en had haar altijd complimenten gegeven. Ze waren een opmerkelijk koppel en het leek vanzelfsprekend dat ze zouden trouwen. Ze waren er allebei van overtuigd dat ze er klaar voor waren.
Ze waren tijdens een prachtige ceremonie in de kathedraal van Oslo in de echt verbonden, bekroond door een extravagante receptie op het dak van het Operahuis, en daarna waren ze op huwelijksreis naar Portugal gegaan.
Na een jaar was Gunnar over kinderen begonnen. Sølvi wist dat dat haar carrière zou beïnvloeden. Maar hij wilde dolgraag kinderen, en zij wilde hem gelukkig maken. Daarom had ze toegegeven.
Maar hoezeer ze ook hun best deden, ze werd maar niet zwanger. Uiteindelijk waren ze naar een specialist gegaan.
Die had geen goed nieuws voor hen. Door een eerdere medische behandeling kon Sølvi niet zwanger worden. Ze waren er allebei kapot van geweest, maar voor Gunnar was het een volstrekte catastrofe.
Hun relatie was verder verslechterd toen Sølvi hem in een openhartige bui na een fles wijn in vertrouwen had genomen over de nacht waarin ze verkracht was en hem had bekend dat ze abortus had laten plegen zodra ze wist dat ze zwanger was. Die operatie had een ernstige infectie veroorzaakt, en nu pas realiseerde ze zich dat ze daardoor onvruchtbaar was geworden.
Maar in plaats van haar steun en toeverlaat te blijven, op wie ze altijd meende te kunnen bouwen, had Gunnar haar verlaten.
Toen ze op een dag uit haar werk thuiskwam, was hij verdwenen, evenals de hond die ze samen hadden gekocht. Een week later liet hij de scheidingspapieren bij haar bezorgen. Het duurde niet lang voordat ze weer aan de drugs was.
Toen Carl Pedersen haar vond, met zich meetrok en haar dwong om af te kicken, beloofde ze zichzelf twee dingen. Ten eerste zou ze nooit meer naar de drugs grijpen en ten tweede zou ze nooit meer verliefd worden.
Ze draaide zich van het raam af en begon heen en weer te lopen, terwijl ze zich weer op de moord op Pedersen concentreerde. Er waren allerlei onderzoeksstrategieën denkbaar. Er was in Pedersens huis weliswaar helemaal geen bewijsmateriaal gevonden, maar dat betekende nog niet dat het op niets zou uitlopen.
Het probleem was dat de eerste achtenveertig uur na een moord cruciaal waren om aanwijzingen te vinden en de moordenaar op te sporen. Daarna verslechterden de kansen voor de rechercheurs dramatisch. Mogelijke getuigen herinnerden zich steeds minder exact wat ze gezien of gehoord hadden en fysiek bewijsmateriaal desintegreerde. Zonder een bekentenis ofdnadat in een databank werd gevonden, zou het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet worden opgelost.
Omdat het lichaam van Pedersen dagenlang in het huis had gelegen voordat het werd ontdekt, had de moordenaar al een forse voorsprong. Erger nog, de moordenaar leek een professional te zijn, iemand die het op Pedersen gemunt had wegens zijn hoge positie bij de inlichtingendienst. Wie de moordenaar ook was, hij was waarschijnlijk niet het type om een bekentenis af te leggen of zijndnate laten analyseren.
Aangezien Kripos, de Noorse Nationale Recherche, het moordonderzoek leidde, waren er genoeg ervaren specialisten beschikbaar om zelfs de kleinste aanwijzing nader te onderzoeken. Dat gaf Sølvi ennisde gelegenheid om creatief te worden.
Op haar aanwijzing hadden hun beste teams de opnamen van bewakingscamera’s op bus- en treinstations, grensovergangen en toegangspoorten nauwkeurig bekeken. Iedere mogelijke verdachte werd met gezichtsherkenningssoftware geanalyseerd en met hun databanken vergeleken, evenals met alle Interpolsignaleringen van de afgelopen tien jaar.
De moordenaar was niet altijd een professional geweest. Het kon niet anders of op zeker moment had hij ergens een fout gemaakt. Wat haar betrof moest elk spoor onderzocht worden, hoe onbeduidend ook. Ze moest en zou die fout vinden.
Maar om die te vinden zou ze de zaak vanuit een heel andere, veel persoonlijker hoek moeten benaderen.
Ze liep naar haar bureau en keek naar de enorme ets aan de muur erachter. Het was een afbeelding van Huginn en Muninn, geheugen en gedachten, de twee mythologische raven die de Noorse god Odin van informatie voorzagen.
Ze ging zitten, logde in op haar computer en dacht even na. Daarna schreef ze een mailtje. Ze las de tekst nog eens door, schudde haar hoofd, gooide de mail weg en begon opnieuw.
Tien minuten en drie concepten later had ze eindelijk een tekst die de juiste toon trof.
Ze vroeg nogal wat, en ook nog op een groot aantal gebieden. Het was ook behoorlijk gênant. Maar ze moest het doen. Carl Pedersen zou het ook voor haar gedaan hebben.
Ze keek hoe laat het was en vroeg zich af ze naar huis zou gaan of op de bank in haar kantoor zou blijven slapen. Het was al laat en ze was afgepeigerd, zowel emotioneel als lichamelijk. De aantrekkingskracht van Oslo’s ongure buurten zou moeilijk te weerstaan zijn als ze naar haar appartement terugreed. Waarschijnlijk te moeilijk. Ze overtuigde zich ervan dat ze beter op kantoor kon blijven.
’s Ochtends zou ze een eind hardlopen rond het meer en dan in denis-kleedruimte douchen. In haar kantoorkast lagen schone kleren. Alles wees erop dat ze een harde werker was, en dat klopte. Maar als je dieper in haar binnenste keek, zag je dat dat harde werken – waarbij ze soms zelfs de nacht op kantoor doorbracht – haar manier was om haar demonen buiten de deur te houden.
Niemand vermoedde echter waarmee ze worstelde. Daar had Carl Pedersen op toegezien. Hij hield haar drugsgebruik geheim en had ervoor gezorgd dat ze een uitstekende lichamelijke conditie had toen ze weer aan het werk ging. Ook had hij zich ervan verzekerd dat er geen sporen van verboden middelen in haar lichaam konden worden aangetroffen.
Zo’n vriend was Carl geweest. Hij had haar niet alleen geholpen haar eigen crisis te overwinnen, maar had zichzelf en zijn eigen carrière ook aan haar verbonden. Ze zouden samen zwemmen dan wel verzuipen. Zo sterk was zijn vertrouwen in haar.
Als spionagechef had hij uiteraard een dekmantel voor haar voorbereid. Iedereen bij deniswist niet beter dan dat haar verlof verband hield met het stuklopen van haar huwelijk. Op grond van hints in bepaalde roddelclubjes op kantoor vermoedden veel collega’s wel dat ze een tijdlang depressief was geweest. Dat verklaarde alles, zonder dat ze daarmee ongeschikt werd voor haar functie. Mensen hechtten aan logica. Als je ze een eenvoudige, plausibele verklaring voor een kwestie gaf en er geen bewijs van het tegendeel was, accepteerden ze die.