Page 117 of Near Dark

De Fontaine Saint-Aubert dateerde uit de achtste eeuw. Op die plek zou uit een steen een bron ontsprongen zijn, die het klooster de volgende zevenhonderd jaar van water had voorzien.

Nu leek het een vervallen mausoleum, waar onkruid en gras uit het puntdak groeiden. Het bouwwerk was uit plaatselijke steen gehouwen en had geen ramen, alleen een kleine opening een eind boven de grond. Rond het bouwwerk stonden ijzeren stutten en een verroest hekwerk, bedoeld om nieuwsgierigen buiten te houden.

Nog meer dan de drone wenste Harvath dat hij nog een flitsgranaat had gehad. Als hij die door de opening had geworpen, was Aubertin in elk geval een wrak geweest. Het zou dan een fluitje van een cent zijn geweest om hem op te pakken. Maar omdat hij geen flitsgranaat had, moest hij een ander plan bedenken. Hopelijk kon hij de moordenaar uitroken.

Op het moment dat die zin door zijn hoofd speelde, hoe onzinnig die ook leek, wist hij dat hij dat letterlijk moest proberen.

In zekere zin vond hij het moeilijk te geloven dat hij voor een wereldwijd opererend miljoenenbedrijf werkte en er nu toe veroordeeld was om stokjes tegen elkaar aan te wrijven. Maar juist vanwege dat soort vaardigheden was hij aangenomen. Falen was geen optie.

Nadat hij het benodigde materiaal had verzameld, vond hij een dik stuk bast ter grootte van een sneeuwschop dat nuttig was om zijn verrassing af te kunnen leveren, waarna hij weer verder over de helling sloop. Vlak na het gebouwtje daalde hij af.

Hij werkte snel en vulde zijn geïmproviseerde mand met gedroogd gras, dennennaalden en ander licht ontvlambaar spul, waaronder ook buskruit dat hij uit een van zijn pistoolpatronen haalde. Het ging erom van alles te verzamelen dat snel vlam zou vatten en een hoop rook produceerde.

Hij liep het water in, koos positie achter het gebouw en haalde de cartridge uit zijn taser. Hij drukte de trekker in, activeerde de elektrische vlamboog tussen de polen en stak daarmee zijn zelfgemaakte rookgranaat in de brand.

Toen die eenmaal brandde, sloop hij naar de voorkant van het gebouw en maakte hij zich op die in de opening te werpen.

Om zijn aanwezigheid niet te verraden, moest hij van de benedenwindse kant naderen. Daardoor begon de rook naar hem toe te waaien, zodat het zicht gedeeltelijk belemmerd werd.

Hij versnelde zijn pas, wierp de brandende massa door de opening en trok zich terug, herhaaldelijk met zijn tranende ogen knipperend om weer scherp te kunnen zien. Met getrokken pistool zocht hij dekking achter een rotsblok en wachtte af tot de moordenaar zich zou vertonen. Dat duurde niet lang.

Al snel raakte de kleine omsloten ruimte met rook gevuld en bleef er geen lucht over om te ademen. Aubertin bleef zo lang mogelijk binnen en klom toen hoestend en proestend naar buiten.

‘Laat je wapen vallen!’ riep Harvath. ‘Nu meteen!’

De moordenaar wierp zijn pistool weg, dat op een rotsblok kletterde en in het water plonsde.

‘Kom nu langzaam naar buiten!’ beval Harvath.

Aubertin deed wat hem werd opgedragen. In zijn ogen wrijvend en voortdurend hoestend klom hij omlaag.

Harvath raakte bevangen door een scala aan emoties. Hij was blij dat hij de man had gepakt, maar tegelijk woedend omdat dit de schurk was die Carl had vermoord en hoogstwaarschijnlijk handlangers op Marco had afgestuurd. Hij was woest vanwege alle ellende die de moordenaar had veroorzaakt, en had spijt over de rol die hij zelf gedwongen had moeten spelen.

Hij was gespannen en alert omdat hij Aubertin nog niet in de boeien had geslagen, maar voelde tegelijk opluchting. Dit gedeelte van de jacht was in elk geval voorbij.

Niettemin was dit een onmogelijke locatie om iemand op te pakken. De stenen vormden een potentieel gevaar, doordat ze glad waren van het zeewater en met een dunne laag algen bedekt waren. Hij kon de moordenaar niet dwingen plat op zijn buik te gaan liggen, omdat er geen enkel vlak stukje grond was. Hij moest creatief zijn. In elk geval moest hij zeker weten dat Aubertin geen andere wapens bij zich had.

‘Til je shirt op!’ beval hij.

‘Fuck you!’ antwoordde de man.

‘Stel me niet op de proef, Aubertin. Dan loopt het slecht met je af.’

‘Als je me gaat neerschieten, doe het dan meteen! En anders fuck you!’

‘Laatste kans,’ waarschuwde hij.

Toen de Ier zijn middelvinger naar hem opstak, loste Harvath zijn belofte in en gaf hem waarom hij had gevraagd.

Hij haalde de trekker van zijn Sig over en joeg een kogel in het linkerbeen van de moordenaar.

Anders dan in films viel je niet op dramatische wijze achterover als je door een 9mm-kogel werd getroffen. Maar, als je in wankel evenwicht op een stapel glibberige stenen tot je knieën in het water stond, was de kans dat je door zo’n schot neerging behoorlijk groot. En dat gebeurde er dan ook met Aubertin. Hij gleed weg en viel met een luide plons in het water. Harvath wachtte tot hij weer opstond, maar hij bewoog niet.

Verdomme, dacht Harvath. Als de moordenaar met zijn hoofd tegen een van de stenen was geslagen, konden ze behoorlijk in de problemen zitten. Dat de moordenaar mogelijk medische hulp nodig zou hebben, had hij niet in zijn plan verwerkt.

Het andere probleem was de aloude stelregel dat je nooit tweemaal in dezelfde buurt moest schieten, althans niet als je je verborgen wilde houden.

De gendarmes waren zowel in de abdij als in het hele dorp in groten getale op zoek naar een schutter. En nu had er door zijn toedoen opnieuw een schot geklonken. Het zou niet meevallen om te bepalen waar dat vandaan was gekomen, tenzij hij gedwongen was om nogmaals te schieten. Op dat moment zou de Franse politie naar het strand toe worden getrokken en zou alle hoop om de moordenaar te kunnen ondervragen vervlogen zijn.