‘Niet waarover, maar over wie.’
Terwijl ze door twee voortrazende politieauto’s gepasseerd werden, werd het hem opeens allemaal duidelijk. ‘Over mij?’
Haney legde zijn hand op de schouder van zijn vriend. ‘Daarom hebben de Noren ons ingelicht. Ze wilden jou waarschuwen. De moordenaar had toegang tot Pedersens telefoon, zijn laptop en de beveiligdenis-database. Elke recente zoekopdracht lijkt met jou te maken te hebben.’
Harvath kon zijn oren niet geloven. Nee, niet om hém. Niet wéér een moord.
Het leek alsof de ellendeling die hem net had toegetakeld zich had omgedraaid en nog eens uithaalde. Hij had dringend behoefte aan nog een borrel, en een flinke ook. Waarschijnlijk meer dan een zelfs.
Hij richtte zijn blik op de lijkenzak en bracht uit: ‘Dus dat is hem.’
‘We denken van wel, maar we hebben niet veel aanknopingspunten. De moordenaar heeft op de plaats delict in Noorwegen geen bewijs achtergelaten.’
Het moest hem zijn, dacht Harvath. Hij geloofde niet in toevalligheden. ‘Hoe wisten jullie dat hij vanavond hier in Key West zou zijn?’
‘Dat wisten we niet,’ zei Haney.
‘Hoe hebben jullie me dan gevonden?’
‘Toen je je telefoon niet opnam, vreesden we dat het misschien al te laat was.’
‘Ik had hem uitgezet. Hij ligt in een la in…’
‘In je hotelkamer,’ zei Haney, hem in de rede vallend. ‘Ja, dat weten we. We hebben hem gevonden. Zodra we hier aankwamen, zijn we daarheen gegaan.’
Harvath wist dat de telefoon niet aan hoefde te staan om te weten waar die zich bevond.
‘Om jou op de hoogte te brengen hebben we de politie van Key West gevraagd om in het hotel te controleren of alles goed met je was,’ vervolgde Haney. ‘Ze zijn langs geweest, maar je kamer was leeg. Uiteindelijk hebben ze de hotelmanager gevonden, die zei dat hij je eerder vandaag had gezien en dat alles prima met je leek. De politie heeft een bericht in je kamer en bij de hotelmanager achtergelaten dat je oom Paul moest bellen.’
‘Bel oom Paul’ was een noodsignaal. Als Harvath dat bericht had ontvangen, zou hij hebben geweten dat hij in gevaar verkeerde en zo snel mogelijk contact moest opnemen.
‘Hoe wisten jullie dat jullie naar die bar moesten?’ vroeg hij. Ik heb mijn telefoon daar nooit mee naartoe genomen en betaal altijd contant.’
Haney haalde het bonnetje tevoorschijn waarop de barkeepster haar naam en mobiele nummer had geschreven en gaf dat aan Harvath. ‘Haar telefoon stond ook niet aan.’
‘Waarschijnlijk omdat ze bardienst had,’ zei Harvath.
‘We wisten niet wat we ervan moesten denken. Omdat de telefoon uitstond, konden we het nummer niet bellen, maar wel traceren. Toen we de locatie gevonden hadden, zijn we er meteen naartoe gegaan.’
Harvath had overwogen het telefoonnummer van de vrouw weg te gooien, maar had het uiteindelijk toch bewaard. Hij was niet van plan geweest om met haar naar bed te gaan, tenminste dat had hij gedacht. Maar in al zijn wanhoop en eenzaamheid hunkerde hij soms naar de aanraking van een ander.
Dat telefoonnummer had zijn leven gered. En hoewel de Carlton Group een eigen zakenjet had, hadden ze vast hemel en aarde moeten bewegen om hem zo snel op te halen. Een paar seconden later zou hij dood zijn geweest. Hij was zijn teamgenoten op zijn minst een bedankje verschuldigd.
‘Bedankt,’ zei hij.
Graag gedaan,’ antwoordde Haney. ‘Niet nog meer begrafenissen.’
Harvath knikte. Dat was een nobel streven, maar hij wist niet hoe realistisch het was. De dood was een beroepsrisico in hun branche. Die hoorde er nu eenmaal bij.
Het doel was uiteraard om ervoor te zorgen dat de schurken degenen waren die de dood vonden. Maar zoals bij Lara, de Ouwe, Lydia en nu Carl Pedersen gebleken was, was dat niet altijd mogelijk.
Terwijl hij nog eens naar de lijkenzak gebaarde, merkte Harvath op: ‘Dit moet diezelfde vent wel zijn. Er moet iets zijn wat hem met Carl verbindt.’
Haney knikte instemmend. ‘Dit is prioriteit nummer een voor de Noren. Wie weet welk bewijs ze inmiddels hebben verzameld sinds we voor het laatst van hen hebben gehoord. Op de vlucht naar huis nemen we vingerafdrukken, doen een netvliesscan en maken foto’s voor de gezichtsherkenning.’
Naar huis. Die woorden klonken voor hem niet hetzelfde als in het verleden. Na een gevaarlijke operatie in het buitenland verlangde hij altijd weer naar huis. Voor hem was dat alles wat hij met Lara en Marco had opgebouwd, een leven, een gezin, iets wat het waard was om voor te leven en om naar terug te keren. Nu hij had niets meer.
Terwijl hij op het randje van een alles verterende duisternis balanceerde die hem in zijn geheel dreigde op te slokken, moest hij, in zijn eigen tijd, op zijn eigen manier, zijn demonen onder ogen zien. Geweldig als hij dat overleefde. Zo niet, dan was dat maar zo. Hij was nog niet zover dat hij zijn zelfverkozen ballingschap kon beëindigen.